Debatteren in je tweede taal

doorNederlandse Debatbond

Debatteren in je tweede taal

Een groot deel van de Nederlandse debaters heeft het wel eens gedaan, en een gedeelte doet het zelfs regelmatig: debatteren in het buitenland. Nu het Engelstalige circuit zich uitstrekt van Ierland en Engeland tot Litouwen, Turkije en de Aziatische landen, is er voor elk wat wils en ongeveer wekelijks een mogelijkheid om naar het buitenland te gaan.

Het debatteren in een andere taal dan je moerstaal is echter niet altijd gemakkelijk. Elke debater die het wel eens heeft geprobeerd, weet dat het niet begrijpen van bepaalde woorden, het nadenken over woordgebruik en een minder natuurlijke kennis van de grammaticastructuur behoorlijk belemmerend kan werken.

Veel zogenoemde “ English as a Second Language”, of “ESL”-debaters, zijn al tijden gelukkig met de ESL wedstrijden die vaak binnen competities gehouden worden. Verschillende Nederlanders zijn inmiddels al wereldkampioen in de ESL categorie geworden, de Nederlanders domineren vaak internationale finales en winnen regelmatig sprekersprijzen.

Jureren

De doorbraak van verschillende Nederlandse teams in de top van het Britse circuit (zo wonnen Ali Al Khatib en Rob Honig afgelopen jaar de Cork IV), heeft de discussie over ESL als categorie weer enigszins doen oplaaien. Als ESL teams blijkbaar ook de gewone finales kunnen winnen, waar is die categorie dan nog voor?

Stel echter de afschaffing van de extra categorie voor, en Nederland Debatland staat op zijn achterste benen. Vaak benoemt men hier als argument dat, vooral IONA (Isles of the Northern Atlantic), juryleden een negatieve bias naar ESL teams hebben. Ook al bestaat er consensus dat een goede inhoudelijke speech ook zo gewaardeerd moet worden, zelfs als de spreker een aantal grammaticafouten maakt of duidelijk net een verkeerd begrip kiest, blijkt dat ESL teams door hun taalachterstand soms alsnog verliezen. Zelfs al hadden ze inhoudelijk gelijk.

Tot op zekere hoogte is dit te begrijpen. Een ESL-debater, zeker iemand die niet vaak in het Engels debatteert en nog niet per se gewend is aan het andere debatjargon, is soms door zijn wat hakkelende spreektempo, onduidelijke uitspraak en verkeerde woordkeuze moeilijker te volgen. Dat maakt echter niet dat de juryleden geen inspanningsverplichting hebben. Op zowel EUDC als WUDC worden er jurytesten uitgevoerd, waarbij het onterecht laten verliezen van een ESL team je minpunten op je juryranking oplevert. Men verwacht van juryleden dat ze hun uiterste best doen ESL debaters te begrijpen, want zij kunnen niks aan hun taalachterstand doen.

De andere debaters

Ook voor de andere debaters kan het lastig zijn als er een ESL debater meespreekt. Als je niet begrijpt wat er gezegd wordt, maakt dat het lastig reageren en weerleggen. Dit is een extra hindernis, die ook meespeelt als ESL-teams ESL-teams uit andere landen treffen. Wie van de Nederlandse debaters heeft nooit geklaagd over de zware Oost-Europese accenten van sommige debaters? Hierdoor loopt het debat extra risico onduidelijk te worden, met teams die langs elkaar heen spreken. Ook dit heeft weer invloed op de uiteindelijke score van debaters, en hoeft niet per se met een bias te maken te hebben: het is een logisch gevolg van de taalachterstand.

Publiek

Nog moeilijker wordt het als er ook een groot publiek aanwezig is. De stijl waarin de meeste internationale debatten plaatsvinden, Brits-Parlementair, dwingt juryleden om actief mee te schrijven. Vaak doet het publiek dat echter niet. Daar waar juryleden die goed hun best doen tweede-taal sprekers vaak inhoudelijk nog goed kunnen volgen, is het overtuigen van een publiek en grapjes op het juiste moment maken lastiger.

Een interessant recent voorbeeld hiervan is de finale van het Kalliope Debattoernooi 2011. In de finale stond Arielle Dundas, wier eerste taal Engels is, en wier tweede taal Nederlands. Na het debat dachten veel mensen in het publiek dat haar team het debat verloren had. Ze was volgens die mensen immers niet goed te volgen geweest. Een aantal van de teams in het debat deelden dat gevoel.

De jury echter niet. Zij hadden actief meegeschreven, en door de taalproblemen heen gekeken. Daar waar het publiek Arielle beoordeelde op retorische vaardigheden, keek de jury door het systeem van meeschrijven naar de inhoud. En, samen met Adriaan Andringa, won zij het toernooi.

Op dat moment werd in het publiek al vrij snel de vraag gesteld “Maar hoe kan iemand winnen die we niet begrijpen?”.  Voor een actief debatland, wat al tijden bezig is met een lobby om ook op internationale toernooien juryleden zo ver te krijgen dat ze door taalproblemen heen kijken, is deze reactie toch teleurstellend. In dit debat maakte men eindelijk mee waar veel Britten, Amerikanen en Australiërs al tijden over klagen: een taalbarrière. In plaats van erover te klagen, zou het mooi zijn als Nederland Debatland deze ervaring meeneemt in toekomstige discussies over de ESL-categorie. Een beetje mededogen met onze Britse buren als wij weer met steenkolenengels aankomen, kan immers geen kwaad.

(Men kan natuurlijk de vraag stellen in hoeverre een debater slechts beoordeeld  mag worden op inhoud, en in hoeverre overtuiging in de breedste zin van het woord essentieel is. Voor wie dat wil: voel je vrij een artikel voor Seventwenty in te sturen naar seventwenty@debatbond.nl. )

Nederlandse Debatbond | Website | + berichten

De Nederlandse Debatbond (NDB) stelt zich als doel het wedstrijddebat te bevorderen en ondersteunen in Nederland. Als nationaal overkoepelend orgaan vertegenwoordigt de NDB ongeveer 1.000 leden waarvan de meesten lid zijn van één van de debatverenigingen die Nederland rijk is.

Over de auteur

Nederlandse Debatbond administrator

De Nederlandse Debatbond (NDB) stelt zich als doel het wedstrijddebat te bevorderen en ondersteunen in Nederland. Als nationaal overkoepelend orgaan vertegenwoordigt de NDB ongeveer 1.000 leden waarvan de meesten lid zijn van één van de debatverenigingen die Nederland rijk is.

4 Reacties tot nu toe

Daniël SpringerGeplaatst op3:32 pm - mei 30, 2011

Ik denk dat er een verschil is tussen twee soorten taalproblemen: het soort dat Danique omschrijft (minder gelukkige framing, net niet het perfecte woord, grammaticafoutje, licht accent) en problemen die fundamenteler zijn (verkeerde woorden gebruiken, grammaticale rommelzinnen, Engels-als-zesde-taal accent). De eerste categorie zou wat mij betreft geen probleem in een debat moeten opleveren, de tweede wel.

Allereerst: de test die ik voor zou stellen. Ik vind het onredelijk als een Brits jurylid mij laat verliezen vanwege taalproblemen als die taalproblemen voor een niet-Brit geen bezwaar zouden zijn geweest. Dat betekent dat ik niet afgerekend mag worden op verminderd idioom, gebrek aan Britse humor, gebrek aan aardappel in mijn keel etc.. Tegelijkertijd zal ook een ESL jurylid iemand die butter en bother als hetzelfde woord uitspreekt minder overtuigend vinden. Op zo’n moment vind ik het redelijk dat je speech als minder overtuigend wordt beoordeeld.

Een aantal problemen met meeschrijven en vervolgens zeggen: “ahh kijk, ze heeft het wel gezegd” zijn

1: debatteren heeft niets meer te maken met verbale overtuigingskracht. Waarom überhaupt nog een verbale strijd voeren als je de facto aan een essaywedstrijd bezig bent? Met als verschil dat je bij een essay geen last van een accent hebt

2: de sport wordt volledig oninteressant voor het publiek

3: tegenstanders hebben een oneerlijk nadeel. Zonder hier ons verlies aan te wijten: ik begreep letterlijk bij Adriaan’s speech pas wat Arielle zei in haar speech. Dat zorgde er voor dat Jeroen in feite de kans werd ontnomen op de extensie te reageren. Juryleden hebben 100% focus op de spreker, andere debaters zijn ook met andere dingen (eigen speech afschrijven, overleggen met teampartner, POI’s) bezig. In feite is een steenkolenaccent zo dus juist een strategisch voordeel.

Natuurlijk blijft het lastig, omdat we juist ook vooral op inhoud willen jureren. Tegelijkertijd heb ik er geen probleem mee aan te nemen dat als ik inhoudelijk hetzelfde zeg als bijvoorbeeld Sheng-Wu Li ik toch altijd minder overtuigend zal zijn in het Engels. Dat is niet per se vanwege een ESL bias, maar gewoon omdat we met verbale overtuiging bezig zijn. Daarom is er wat mij betreft ook een ESL categorie: niet ter bescherming tegen nare anti-ESL juryleden, maar vanuit het idee dat wij simpelweg een handicap hebben in onze overtuigingskracht als wij in het Engels debatteren.

LeelaGeplaatst op5:05 pm - mei 30, 2011

Ik zit zelf eigenlijk steeds vaker te denken dat wij niet zozeer door een taalachterstand soms aan het kortste eind trekken, maar doordat wij in onze trainingen misschien onvoldoende nadruk leggen op public speaking skills. Dat wil zeggen, het om kunnen gaan met het spreken voor een publiek waarvan je het gevoel hebt dat ze langs een nogal brute lat leggen (i.e. een strenge jury van debat dinosaurussen). Het is niet zo gek dat dit niet constant geoefend wordt, want er moet al zo ontzettend veel geoefend worden, maar na het zien van een hele rits ESL finales waarin sprekers opeens het helemaal verklieren terwijl ze eigenlijk fantastische debaters zijn heeft me echt aan het denken gezet. In IONA landen zijn er chamber debates, public debates over politiek, er is veel vaker een debat te zien. Volgens mij traint dit de engelstaligen om te kunnen debatteren voor grote groepen. Ik heb ook een tijdje met de mensen van de Edinburgh society getraind, en nadat er een paar workshops puur op public speaking waren gegeven schoten hun resultaten echt omhoog.

Ik had zelf altijd meer last van zenuwen na de voorrondes, en vreemd genoeg veranderde daardoor niet zozeer mijn taalgebruik, maar eerder mijn stijl en inhoud, doordat ik dacht dat ik iets anders moest gaan doen dan wat ik in de voorrondes deed. Misschien dat de moeite die ESL teams hebben om zich staande te houden vaker niet eens door een taalbarriere komt, maar gewoon door gebrek aan oefening met het spreken voor een kritische groep. Op zich is wat ik zeg niet bijzonder controversieel, maar ik denk dat het het proberen waard is om als verenigingen vaker public speaking skills te trainen, dan komt het met die taal misschien vanzelf wel goed.

Uiteraard is er een belangrijke link tussen taal en public speaking, zoals Daniel hierboven terecht ook zegt, maar misschien loont het om hier eens na te denken hoe we dit los van elkaar kunnen gaan zien, en apart, en in het Engels, te trainen op het ‘in het openbaar’ gedeelte van spreken in het openbaar. In Edinburgh bijvoorbeeld moesten de debaters stellingen doen als ’thb burlesque performances should receive funding for the arts”, en dat was puur bedoeld om hen uit hun comfort zone te halen zonder dat ze het verklierden. Doordat ze zich uiteindelijk staande wisten te houden buiten hun comfort zone waren ze veel krachtiger tijdens hun debatten absoluut niet door hun taal oid, maar puur door hun presentatie. Ik heb in mijn tijd bij Leiden niet veel geoefend op public speaking (ondersteund door mijn geschiedenis van altijd maar weer de finale verliezen 🙂 ), maar als er tips zijn voor de volgende generatie ESL debaters (en zodra ik ze heb post ik ze hier, indien gewenst), dan zou het fijn zijn om die met elkaar te delen. Is dat misschien een idee?

Eric StamGeplaatst op6:08 pm - mei 30, 2011

Hier is een idee:

http://www.debatbond.nl/2011/04/01/vergeet-eloquentia-het-is-tijd-voor-argumental-dutch-edition/

De EDS organiseert nu soms avonden ‘Argumental’ debatteren (soort eloquentia maar dan net wat veelzijdiger). Doe dat als vereniging een keer per maand, en wedden dat je meer leden bindt, betere public speakers aflevert en dat zelfs de argumenten er beter van worden? (Denk)oefeningen over complete onzin is goed voor het leren, omdat je vaste denkpatronen doorbreekt. Zie artikel:

http://www.psychologytoday.com/blog/the-big-questions/201105/absurdity-and-meaninglessness-increase-learning

LeelaGeplaatst op12:36 pm - mei 31, 2011

Leuk idee, vooral ook goed om te horen dat het werkt bij de EDS! Wij deden dit soort dingen ook wel in Leiden – dan moesten we bijvoorbeeld random keuzes verdedigen (heb je liever je armen of je benen?) Wat extreme moties die lastig te verdedigen zijn benaderen de realiteit van BP misschien iets meer, maar ludieke moties zijn wel erg geschikt om iemand uit zijn comfort zone te halen.

Wat we ook deden in Edinburgh was kaarten maken waarop de standaardfouten van bepaalde sprekers stonden. Eén iemand was bijvoorbeeld heel zweverig, dus we tekenden iets dat hem moest ‘gronden’ en iemand anders sprak als een Concorde, dus voor haar tekenden we een slak. Zo corrigeerden we de fouten die ze maakten tijdens hun speeches door de kaart omhoog te houden als ze de fout maakten en ze moesten het dus direct aanpassen en dan haalden we de kaart weer weg. Dat werkte als een trein.

Reacties zijn gesloten.