Jelle Lössbroek legt uit waarom beleidsdebatteren ook nuttig is.
Het jaarlijkse door de SSRE georganiseerd toernooi in het beleidsdebatteren wordt soms verguisd in de wereld van het parlementaire wedstrijddebat. Debaters die hartgrondig van mening verschillen over de onderlinge voordelen van Amerikaans en Brits Parlementair vinden elkaar in een eensgezindheid dat beide vormen in ieder geval beter zijn dan beleidsdebatteren. Als enige toernooi in deze vorm past de titel ‘NK’ eigenlijk niet, maar toch is het zonde, want er is veel te leren van de zaken die beleidsdebatteren wat mij betreft een goede aanvulling maken.
Ten eerste het belang dat gehecht wordt aan praktische zaken. Er wordt gedebatteerd aan de hand van vier standaardgeschilpunten (SGP’s), (1) ernst van het probleem, (2) koppeling tussen probleem en huidig beleid, (3) effectiviteit van het plan, (4) voordelen en nadelen van het plan. In tegenstelling tot andere niet-parlementaire toernooien in bijvoorbeeld Veenendaal en Brabant, zijn de regels anders dan wat we gewend zijn maar wel helder, en wordt er in de voorrondes ook redelijk consequent op gejureerd. Zoals je kunt zien betekent het dat je echt fatsoenlijk aandacht moet besteden aan probleemanalyse en mechanisme. Eerder dit jaar zat ik in een debat waarbij de eerste voorstanders nauwelijks een mechanisme brachten en zich vol stortten op (toegegeven, vrij goede) morele analyse en daarmee de tegenstanders die zich richtten op gebrek aan mechanisme, versloegen. Op zaterdagmiddag op een debattoernooi kan dat, van maandag tot vrijdag in de ‘echte wereld’ hechten mensen juist veel meer belang aan de praktijk. De stellingen zijn hieraan gekoppeld, en soms wat raar, maar staan een stuk dichter bij de werkelijkheid dan de stellingen over fictieve situaties die in opkomst lijken te zijn.
Ten tweede hebben juryleden een andere achtergrond en voorliefde voor stijl. We doen altijd alsof we spreken voor de gemiddelde krantenlezer, maar hier spreek je écht voor de gemiddelde krantenlezer aan wie je termen als utiliteit of moral hazard voor de zekerheid nog even uitlegt. Juryleden zijn niet getraind in zeer snel schrijven, en als je toch gaat ratelen verspeel je al gauw de gunfactor. Naar je tegenstanders ben je vriendelijk en beleefd, haast op het Britse af, tegenstanders omschrijven met termen als ‘totale onzin’ of ‘niets toegevoegd’ wordt als onsportief beschouwd, in plaats van dat het regelmatig voorbij komt. Als je spreektijd voorbij is, hoor je ook daadwerkelijk op te houden met praten. In parlementair debat is wegwuiven ‘ga toch zitten’, ratelen en beleefdheid achterwege laten tot op zekere hoogte gunstig, want tijdbesparend. In de echte wereld is er meer dan alleen argumentatie.
Ten derde kent beleidsdebatteren geen conclusiebeurten, maar volgt na de vier opbouwende beurten een kruisverhoor of ‘cross-examination’. Dit bestaat uit vier minuten waarin debaters zelf de spreektijden regelen (op sportieve wijze) en elkaar lastige vragen stellen. Nieuwe argumenten verboden. Dit is prachtig om af te straffen dat mensen ergens lange tijd omheen draaien, dwingt je om snel te reageren en geeft meer dynamiek dan alle punten van informatie bij elkaar. Punten van informatie komen dan ook niet voor in deze debatvorm.
Ten vierde zijn de stellingen van de voorrondes een week van tevoren bekend. In parlementair debat ben ik hier geen voorstander van, maar omdat je in een andere vorm spreekt is het eigenlijk wel zo prettig. Je kunt wat langer nadenken over wat het beste frame is en welke sluwe vragen je de ander zou willen stellen in het kruisverhoor.
Natuurlijk betekent dit alles minder argumentatieve diepte en zijn er ook dingen die mis gaan bij het toernooi. Leuk als Hans Wiegel langs komt, maar het is beter zo’n prominent een eigen prijs uit te laten reiken in plaats van hem de halve finales en de finale te laten jureren, waar hij zijn uitspraken onderbouwde met “In mijn tijd als Kamerlid ben ik altijd tegen inkomensafhankelijke boetes geweest, dus ik stem nu ook voor de tegenstanders” of “Wat mij betreft waren de tegenstanders sterker, maar ik denk dat de meeste juryleden dit zullen stemmen, dus voor de balans stem ik voor de voorstanders”.Meer fundamenteler is het uitgangspunt dat de voorstander de vier SGP’s in het debat alle vier overtuigend moet pakken om te winnen. Heeft de tegenstander bij een van de vier ook maar twijfel gezaaid, kan het debat al beslist zijn, wat toch een zekere ongelijkheid in de uitgangspositie brengt. Toen ik hier een organisator in een eerdere editie op aansprak, herkende die het probleem, maar gaf aan dat “bijvoorbeeld de ronde over opt-out systeem voor orgaandonatie juist voor de voorstanders makkelijker te winnen was”. Als je meedoet, is er dus een reëel risico dat je tegen een onterechte nederlaag aan loopt.
Al met al is het beleidsdebatteren geen vorm die het parlementaire debat zou kunnen vervangen, maar er wel een goede aanvulling op is. Als je op het toernooi gewoon parlementair blijft debatteren, zul je niet ver komen. Maar als je volledig meegaat in de andere stijl en je voorbereidt, wie weet waar je dan eindigt. Dit jaar deden twee parlementaire teams mee, van Bonaparte (Stijn van Hensbergen & Walter Freeman) en Trivium (Bart van Beek & Ben Arts). Het Bonaparteteam stond in de finale. Het team van Trivium won.
De Nederlandse Debatbond (NDB) stelt zich als doel het wedstrijddebat te bevorderen en ondersteunen in Nederland. Als nationaal overkoepelend orgaan vertegenwoordigt de NDB ongeveer 1.000 leden waarvan de meesten lid zijn van één van de debatverenigingen die Nederland rijk is.
Over de auteur